achtergronden
beschouwingen

Deense krijgsheren

Startpagina


Haperende ontwikkeling
Tijdens het bewind van Lodewijk de Vrome floreerde Dorestad als nooit tevoren. Toch begon tegen het einde van zijn bewind de glorie van de handelsplaats te verbleken, zoals we kunnen afleiden uit de hoeveelheid in Dorestad gevonden Karolingische munten. De meeste werden tijdens zijn bewind geslagen, maar na zijn dood in 840 nam de hoeveelheid snel af. (1) De handelsactiviteiten begonnen toen zienderogen te verminderen.


Beslagstuk in Scandinavische Urnesstijl van 'De Geer'. De foto
is ingekleurd om het nauwelijks meer zichtbare fantasiedier
weer herkenbaar te maken.

Van de tientallen wijnfusten die door middel van jaarringonderzoek werden gedateerd, zijn er vrijwel geen exemplaren uit de negende eeuw gevonden. Deze achteruitgang zien we ook terug in de haperende ontwikkeling van de havenconstructies. Vanaf het tweede kwart van de negende eeuw vonden er in het noordelijke havengebied nog maar sporadisch uitbreidingen en reparaties plaats. (2)
Veranderingen in het handelsverkeer hebben een voorname rol in de achteruitgang van de handelsplaats gespeeld. Na de definitieve Frankische verovering van Frisia bleef de plaats weliswaar een intermediaire rol vervullen in het grensgebied van het Frankische kerngebied en de Noordzeeregio. Maar in de negende eeuw begon die grens te vervagen. Door de opkomst van regionale markten werd de handel steeds meer gedecentraliseerd. Regionalisering van het handelsverkeer volgde de trend van politieke regionalisering. Na de dood van Lodewijk de Vrome hadden de snelle opvolgingen van zwakke Karolingische vorsten, slechts gesteund door een deel van de aristocratie, de weg vrijgemaakt voor plaatselijke potentaten die steeds meer het heft in eigen hand namen. Die verzamelden meerdere gouwen en neigden ernaar hun ambt als erfelijk te beschouwen. Vooral in relatief lastig toegankelijke grensgebieden van het rijk, zoals het Vlaams-Hollandse kustgebied, wisten zij in de loop van de negende eeuw een grote zelfstandigheid te verwerven.
Lokale heersers probeerden de handel zoveel mogelijk naar zich toe te trekken, waarbij zij allerlei barrières opwierpen die het handelsverkeer juist hinderden. Door deze uitingen van regionalisering nam vooral de betekenis van de verre handel af, waardoor de Karolingische heersers langzaam hun grip op de grote handelsknooppunten, waaronder Dorestad, verloren. Zij richtten hun aandacht dan ook liever op andere plaatsen die zij beter onder controle hadden. Het gevolg was dat er in de loop van de negende eeuw regionale markten opkwamen. De handel versnipperde en werd kleinschaliger. Aan de bestuurlijke infrastructuur die de verre handel mogelijk gemaakt had, kwam grotendeels een einde. We zien aanvankelijk onbeduidende nederzettingen, zoals Deventer, Tiel, Vlaardingen en Rijnsburg uitgroeien tot belangrijke regionale markten die een fijnmazig handelsnetwerk gingen vormen. Al deze plaatsen ondermijnden de traditionele handelsknooppunten, die te zeer op één functie – de verre handel – gericht waren om de veranderende omstandigheden het hoofd te kunnen bieden. (3)
Dorestad behield als regionale markt wel enige betekenis, maar de beperkte handel die daaruit voortkwam kon de enorme omvang van de handelsplaats niet rechtvaardigen. De drang om speciaal vanuit Dorestad te opereren werd voor veel kooplieden steeds geringer. Velen konden net zo goed hun negotie ergens anders uitoefenen. Dat deden ze dan ook, zoals uit het navolgende naar voren komt. Sindsdien ging het alleen maar bergafwaarts met de handelsplaats.

Deense krijgsheren
In 834 werd Dorestad door plunderende Noormannen opgeschrikt. De handelsnederzetting werd 'op uiterst onmenselijke wijze' verwoest en ging gedeeltelijk in vlammen op. Het was de eerste van een reeks van vier Noormannenaanvallen op Dorestad, uitgevoerd door de Deense krijgsheer Harald ‘junior’. Hij opereerde op instigatie van de Karolingische vorst Lotharius I die in een machtsconflict met zijn vader Lodewijk de Vrome was verwikkeld. Daarbij had Lotharius zich met allerlei beloften van de steun van de Deen verzekerd. (4)
Alleen bij de eerste overval in 834 is er in de annalenberichten sprake van de handelsplaats (emporium, vicus) Dorestad dat voor een deel in rook opging. Bij de overige drie aanvallen wordt Dorestad zonder verdere aanduiding genoemd. (5) Het lijkt er daarom op dat de handelswijk Dorestad in de jaren dertig slechts éénmaal geplunderd werd en we Dorestad zonder nadere aanduiding anders moeten opvatten. Misschien was er na 834 niet veel meer te halen in de geteisterde handelshaven en waren de aanvallen in de daarop volgende jaren op de versterkte, administratieve kern gericht. Een eerstvolgende aanval waarbij de handelsplaats zelf weer getroffen werd, vond pas twaalf jaar later plaats. Het is in dit verband vermeldenswaard dat er in Dorestad geen sporen van grootschalige verwoesting, zoals in Deventer en Zutphen, gevonden zijn. Daarbij moet wel aangetekend worden dat het oorspronkelijke loopvlak van de nederzetting vrijwel nergens is teruggevonden, waardoor eventuele sporen van zo'n overval eenvoudigweg niet aan het licht konden komen.
Dorestad was een gemakkelijk doelwit voor de overvallers. Er was geen krijgsmacht gelegerd en er waren geen versterkingen rond de nederzetting gebouwd. Er zijn tijdens opgravingen geen resten van grachten, wallen en palissades ontdekt. Ook in andere handelsnederzettingen worden over het algemeen geen verdedigingswerken aangetroffen. Die werden pas vanaf het einde van de negende eeuw aangelegd, zoals de wal rond Deventer of Hedeby in het huidige Sleeswijk-Holstein. Of de handelslieden verhuisden in tijden van gevaar hun negotie binnen de muren van een nabijgelegen – meestal Romeinse – burcht, bijvoorbeeld in Londen. Hooguit was er rond Dorestad een afrastering of greppel te vinden om het marktvredegebied te markeren, zoals bij enige Engelse en Scandinavische handelsplaatsen. Veel meer dan een symbolische betekenis kan zo’n afscheiding echter niet gehad hebben. Afrasteringen kunnen vee hebben geweerd en greppels kunnen bij de afwatering een rol hebben gespeeld, maar een defensieve waarde hadden ze nauwelijks.
De bouw van een verdedigingswal rond het langgerekte Dorestad zou niet alleen een onmogelijke opgaaf geweest zijn, er zouden ook onvoldoende weerbare mannen beschikbaar zijn om de enorme lengte van de wal te bemannen. In een lijst van sterktes in Wessex uit de late negende eeuw, de Burghal Hidage, blijkt dat een verdediger ruim vier voet van de wal moest bewaken. (6) Als we dergelijke verhoudingen op Dorestad betrekken, dan zouden er enige duizenden weerbare mannen beschikbaar moeten zijn geweest, veel meer dan er onder de voltallige populatie van Dorestad te vinden waren.
Belofte maakt schuld. In ruil voor hun militaire steun droeg Lotharius in 839 het handelsknooppunt Dorestad in leen over aan Harald ‘junior’ en zijn broer Rorik. (7) Vanaf dat moment werden er geen plundertochten meer ondernomen en keerde de rust weer. De aanvallers richtten hun pijlen op het West-Frankische Rijk van Lotharius' rivaal Karel de Kale, en vooral op Engeland.
In of kort na 844 vielen de Deense broers echter in ongenade bij Lotharius. Harald kwam onder onduidelijke omstandigheden om het leven. Rorik werd valselijk van verraad beschuldigd en gearresteerd, maar wist te ontsnappen en vluchtte naar het Oost-Frankische Rijk van Lodewijk de Duitser. Van daaruit verzamelde hij een ‘niet geringe bende Denen’ om zich heen en ondernam aanvallen op de noordelijke kusten van het Middenrijk van Lotharius, waartoe ook Dorestad behoorde.
In 846 werden deze handelsplaats en nog twee andere nederzettingen geplunderd. Het jaar daarop lijken de aanvallers het niet op Dorestad gemunt te hebben en plunderden ze de stroomopwaarts gelegen handelsplaats Meginhardi (Meinerswijk, tegenover Arnhem). De kroniekschrijver Gerward suggereerde dat de Denen daarbij vanuit Dorestad opereerden. Zijn collega Prudentius maakte in datzelfde jaar inderdaad melding van een Deense bezetting van Dorestad. De suggestie van Gerward lijkt niet uit de lucht gegrepen als we bedenken dat Lotharius Dorestad een paar jaar later aan Rorik zou overdragen. Ook in de Jaarboeken van Fulda wordt melding gemaakt van de bezetting van Dorestad door Rorik nog voordat de plaats formeel aan deze krijgsheer werd overgedragen. In 850 teisterde hij het Friese kustgebied en de Betuwe en nam Dorestad in met een omvangrijk Deens leger. (8)
Deze ‘terroristische’ actie was de climax van de reeks van gewelddadigheden van Rorik in de voorgaande jaren. Hij was hiertoe geprovoceerd door de valse beschuldigingen van Lotharius. Uiteindelijk gaf de vorst toe, de Deen herkreeg het bestuursgebied dat hem ten onrechte was ontnomen. Dat besloeg ruwweg de huidige provincies Noord- en Zuid-Holland, alsmede een deel van Utrecht. Daarmee was het conflict tussen de koning en zijn vazal bijgelegd. Sindsdien hadden Deense krijgsheren het voor het zeggen in Dorestad. Tijdens hun bewind oefende de koning slechts in naam gezag uit over de handelsplaats.


Handgreep van een bronzen sleutel van Scandinavische oorsprong met een fantasiedier, gevonden in Dorestad.

Rorik van Dorestad
Rorik vestigde zich na zijn gewelddadige house warming party in Dorestad en kreeg zijn territoria terug op voorwaarde dat hij die tegen piratenaanvallen zou verdedigen. Tevens had hij de plicht koninklijke belastingen te innen. Misschien deed hij dat als prefect. (9) Maar in 857 werd hij ter versterking van de bedreigde noordgrens van het Frankische Rijk naar het noorden van Saksen gezonden. Toch bleek al snel dat Lotharius zijn vazal harder in Frisia nodig had. Want een bende Noormannen maakte gebruik van diens afwezigheid om Dorestad te bestormen en de Betuwe en naburige gebieden te verwoesten. Rorik keerde naar Frisia terug en nam de verdediging weer ter hand. Maar hij kon toch niet voorkomen dat in 863 Dorestad geplunderd werd, evenals een ‘tamelijk grote villa’, waar veel Friese kooplieden tevergeefs hun toevlucht hadden gezocht. (10)
Het begrip villa in vroegmiddeleeuwse teksten kan tot verwarring leiden. In het algemeen werd er een agrarische nederzetting, een woonkern met bijbehorende gronden, een 'dorp', mee aangeduid. Een villa kan in de Karolingische periode echter ook een domein, een agrarische beheerseenheid, zijn en is daarmee nagenoeg synoniem met curtis, een vroonhof met alle toebehoren. (11) Soms is er uit de context op te maken wat er met villa bedoeld wordt, maar vaak ook niet.
Er is wel verondersteld dat met de villa waarnaar de Friezen vluchtten de versterkte hofstede op De Geer is bedoeld die ten noordwesten van Dorestad lag. (12) We zagen eerder dat deze beschermd werd door een omvangrijk greppelsysteem dat een fors terrein omsloot. Deze hofstede zou dan hebben gediend als een vluchtburcht voor de bevolking van Dorestad, net zoals de Hochburg dat was voor het aanvankelijk nog niet omwalde handelsknooppunt Hedeby of de Hammaburg voor de handelsnederzetting Hamburg. Ook bij het Zweedse Birka was zo'n vluchtburcht, waar de bewoners en handelaren tijdens een aanval bescherming zochten. Voor De Geer is er echter geen enkele aanwijzing die het gebruik als vluchtburcht zou kunnen rechtvaardigen.


Dorestad en de Frankische koningen
De Franken kenden geen vast bestuurscentrum, een hoofdplaats van waaruit zij hun rijk regeerden. De Frankische vorsten resideerden in paltsen, koninklijke paleizen die verspreid over hun bestuursgebied lagen. Zij trokken met hun omvangrijke hofhouding tussen de verschillende koninklijke verblijfsplaatsen heen en weer om overal hun macht door hun persoonlijke aanwezigheid te demonstreren. Hun entourage was zo uitgebreid omdat er naast de lijfwacht en het nodige dienstpersoneel allerlei bestuurlijke functionarissen meereisden. Daarmee was de koninklijke hofhouding meteen het centrale bestuursorgaan van het rijk. In feite hadden de koningen steeds hun administratie bij zich en deden de verschillende paltsen dienst als tijdelijke regeringszetel. Zo konden zij overal de vinger aan de pols houden in een tijd waarin er geen snelle communicatie bestond. De belangrijkste paltsen in onze omgeving waren in Aken, Nijmegen en Herstal bij Luik te vinden en niet in de grote handelsplaatsen, zoals Dorestad en Quentovic. De Frankische vorsten hadden geen behoefte om deze plaatsen te bezoeken, want het waren geen bestuurscentra waar audiënties werden verleend en oorkonden werden uitgevaardigd. Er is dan ook geen enkele aanwijzing dat Dorestad ooit door een Karolingische koning bezocht is. Vermoedelijk was er ook geen geschikte accommodatie voor de koning en zijn uitgebreide hofhouding te vinden.


Stamboom van de Deense krijgsheren die in Frisia opereerden.

Muntslag onder Deens bewind
In de nadagen van keizer Lotharius I, ongeveer vanaf 850, werden denarii aangemunt met op de keerzijde de naam van een muntplaats uit zijn rijk, bijvoorbeeld Dorestad, Keulen, Trier, Metz, Kamerijk, Hoei of Maastricht, die we op deze munten in enkele regels tegenkomen. (13) Dorestad wordt in drie regels weergegeven, als DOR/ESTA/TUS, zoals dat ook al bij eerdere Karolingische munten het geval was. Door de verbasterde weergave van de naam van de keizer op de voorzijde lijkt het er echter op dat we niet met Frankische munten maar met imitaties te maken hebben. Toch vertonen deze karakteristieke kenmerken van munten uit Dorestad, ook al zijn ze van lage kwaliteit. (14) Waarschijnlijk werden ze dan ook in Dorestad geslagen, vermoedelijk onder het bewind van de Deense krijgsheer Rorik. Deze bleven in productie totdat hij in de jaren na 873 van het toneel verdween. Lotharius was toen al bijna twintig jaar dood. Dezelfde munten uit Dorestad maakten ook deel uit van een muntschat op Wieringen waarvan wordt aangenomen dat die door een Deen in de grond is gestopt. (15)


Keizer Lotharius I. Illuminatie uit het Evangelieboek van Lotharius.

Niet alleen in onze streken, maar ook in de Danelaw – het door Denen beheerste gebied in Engeland – en Normandië zijn waarschijnlijk munten naar Karolingisch voorbeeld onder Scandinavische krijgsheren geslagen. (16)
Zoals de koning in de loop van de tijd steeds meer tol- en marktrechten aan lokale machthebbers overdroeg, werd hun ook het muntrecht verleend. Daardoor verwaterde de centralisatie van het muntwezen, zoals de vroege Karolingische vorsten die voor ogen hadden. Het aantal muntplaatsen nam toe, terwijl de hoeveelheid munten in circulatie juist door een teruglopende economie afnam. (17) Plaatselijke potentaten lieten hun eigen munten slaan waarvan gewicht en zilvergehalte steeds meer van de koninklijke standaard begonnen af te wijken. Die verschilden daardoor per plaats van waarde, ook al was die formeel door het centrale gezag vastgelegd. Want de controle die op het muntwezen werd uitgeoefend, was in de loop van de negende eeuw verslapt. Vermoedelijk waren koninklijke beambten die verantwoordelijk waren voor de muntslag in Dorestad met de komst van de Denen vertrokken. Die moesten voortaan het muntatelier bemannen met hun eigen mensen die niet zo bedreven waren als hun Frankische vakgenoten. Misschien konden zij aanvankelijk nog met de achtergebleven stempels munten slaan. Toen die versleten raakten, moesten er nieuwe stempels worden aangemaakt, waarbij de bestaande technieken blijkbaar gehandhaafd bleven. (18)
Er zijn er relatief weinig van deze 'Deense' munten teruggevonden. Daarmee lijkt het begin van de Deense heerschappij een omslagpunt in de economische ontwikkeling van Dorestad te markeren.


Gebieden die nominaal door Deense krijgsheren Harald junior
en Rorik beheerst werden.


Noten
(1) Jankuhn, Haithabu, 32; Coupland constateert een piek ten tijde van Lodewijk de Vrome (Coupland, ‘Trading places’, 224-225).
(2) Van Es, 'Gedachten over Dorestads functie', 182; Eckstein, 'Dendrochronologisch onderzoek', 312; Van Es & Verwers, Excavations 1, 294 e.v.
(3) Theuws, 'River-based trade centres', 38.
(4) Rau, 'Annales Bertiniani', Quellen II, 24; Rau, 'Annales Xantenses', Quellen II, 342; Van der Tuuk, Vikingen, 131-137.
(5) Rau, 'Annales Bertiniani', Quellen II, 28, 30, 32; Rau, 'Annales Xantenses', Quellen II, 342; Rau, 'Annales Fuldenses', Quellen III, 22.
(6) Robertson, Anglo-Saxon Charters, 246-249.
(7) Rau, 'Annales Fuldenses', Quellen III, 38.
(8) Rau, 'Annales Xantenses', Quellen II, 346-348; Rau, 'Annales Bertiniani', Quellen II, 70; Rau, 'Annales Xantenses', Quellen II, 348; Rau, 'Annales Fuldenses', Quellen III, 34; Rau, 'Annales Bertiniani', Quellen II, 76; Rau, 'Annales Xantenses', Quellen II, 350; Rau, 'Annales Fuldenses', Quellen III, 38.
(9) Jongbloed, 'Cold case Upladen', 15, 28, 36.
(10) Rau, 'Annales Bertiniani', Quellen II, 94; Rau, 'Annales Fuldenses', Quellen III, 50; Rau, 'Annales Bertiniani', Quellen II, 116.
(11) Dekker, Kromme Rijngebied, 36-37.
(12) Van Doesburg, 'Villa non modica?', 56-58.
(13) Coupland, ‘The coinage of Lothar I', 166.
(14) Coupland, 'Dorestad in the ninth century’, 15; Enno van Gelder, 'De Karolingische muntslag’, 22, 27-28.
(15) Coupland, 'Boom and bust', 102.
(16) Moesgard, ‘Vikings on the Continent´, 128.
(17) Spufford, Money, 57-60.
(18) Coupland, 'Dorestad in the ninth century’, 21; Enno van Gelder, 'De Karolingische muntslag’, 19, 34.


Literatuur
Coupland, S, 'Dorestad in the ninth century: The numismatic evidence', Jaarboek voor Munt en Penningkunde 75 (1988), 5-26.
Coupland, S., ‘The coinage of Lothar I (840-855)', Numismatic Chronicle 161 (2001), 157-198.
Coupland, S., 'Trading places: Quentovic and Dorestad reassessed', Early Medieval Europe 11-3 (2002), 209-232.
Coupland, S., 'Boom and bust at 9th-century Dorestad', Willemsen, A. & Kik, H. (eds.), Dorestad in an international framework. New research on centres of trade and coinage in Carolingian times (Turnhout 2010), 95-103.
Dekker, C., Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen (Zutphen 1983).
Doesburg, J. van, 'Villa non modica? Some thoughts on the interpretation of a large Early Medieval earthwork near Dorestad', Willemsen, A. & Kik, H. (eds.), Dorestad in an international framework. New research on centres of trade and coinage in Carolingian times (Turnhout 2010), 51-58.
Eckstein, D., 'Dendrochronologisch onderzoek naar de ouderdom en herkomst van hout uit waterputten', Demarée, R.J., e.a. (eds.), Dorestad Supplement, Spiegel Historiael 13-4 (1978), 308-312.
Enno van Gelder, H, 'De Karolingische muntslag te Duurstede', Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 48 (1961), 15-42.
Es, W.A. van, 'Gedachten over Dorestads functie', Westerheem 29 (1980), 174-189.
Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., Excavations at Dorestad 1 - The Harbour: Hoogstraat I (Amersfoort 1980).
Jankuhn, H., Haithabu, ein Handelsplatz der Wikingerzeit (Neumünster 1956).
Jongbloed, H.H., "Cold case' Upladen (oktober 1016), Godfrieds prefectuur tussen grote politiek en dynastieke competitie (850-1101)', Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 11 (2008), 7-68.
Moesgard, J. Chr., ‘Vikings on the Continent. The numismatic evidence’, Klaesøe, I.S.(ed.), Viking Trade and Settlement in Continental Western Europe (Kopenhagen 2010), 123-144.
Rau, R. (ed.), 'Annales Bertiniani', Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 11-287.
Rau, R. (ed.), 'Annales Xantenses', Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 339-371.
Rau, R. (ed.), 'Annales Fuldenses', Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte III, (Darmstadt 1960), 19-177.
Robertson, A.J. (ed.), Anglo-Saxon Charters (Cambridge 2009).
Spufford, P., Money and its use in Medieval Europe (Cambridge 1988).
Theuws, F., 'River-based trading centres in early medieval northwestern Europe. Some 'reactionary' thoughts', Gelichi, S. & Hodges, R. (eds.), From one sea to another. Trading places in the European and Mediterranean Early Middle Ages (Turnhout 2012), 25-45.
Tuuk, L. van der, Vikingen. Noormannen in de Lage Landen (Utrecht 2015).


Begin van de pagina

Startpagina